3e zondag van de zomer, 5 juli 2009
Ezechiël 2,1-7
Vertaling
1Hij zei tot mij
Mensenkind
sta op je voeten
ik wil met je spreken.
2Er kwam geest in mij
zodra hij tot mij sprak
en die zette mij op mijn voeten.
Ik hoorde hem die tot mij sprak,
3hij zei tot mij:
Mensenkind
ik zend jou naar de kinderen van Israël
naar die opstandige ‘goyim’ [naties] die tegen mij zijn opgestaan;
zij en hun vaderen rebelleerden tegen mij
tot op de huidige dag;
4die kinderen dus, zo hard van gezicht en zo star van hart
ik zend jou tot hen.
Je moet tot hen zeggen:
‘Zo zegt mijn heer JHWH!’
5En zij, of ze nu horen of het laten
– want ze zijn een huis van oproer –
ze zullen weten dat er een profeet was in hun midden.
6En jij, mensenkind
vrees niet voor hen;
ook voor hun woorden moet je niet vrezen
ook al zijn ze als netels en stekels voor jou
en woon je onder schorpioenen:
voor hun woorden moet je niet vrezen
en voor hun gezichten niet verschrikt zijn
want ze zijn een huis van ‘oproerigheid’.
7Je moet mijn woorden tot hen spreken
of ze nu horen of het nalaten
want oproerig, dat zijn ze.
|