Rubrieken
Agenda
De DM-Stichting
Gesorteerd op: Bijbels
Gesorteerd op: Bijbels
Nieuws
Hoe kan ik ...
|
1e zondag na Trinitatis, 14 juni 2009
Marcus 4,24-41
op de aarde gezaaid
Inleiding
De Geest werkt niet zonder het Woord. Daarom, als na Pinksteren de groene tijd aanbreekt, horen we uit Marcus de gelijkenissen van het zaad, of beter van het zaaien als oerbeeld van Gods Koninkrijk dat zich voltrekt.
In de beweging van het zaaien worden zaaier en gezaaide aan elkaar gelijk: beide gaan van slapen tot opgewekt worden, van de nacht naar de dag.
Zo levert het zaad zijn vrucht over aan de oogst.
Vertaling
10En toen zij weer alleen waren,
gingen zij,
die mét de twaalven bij hem waren,
hem bevragen over de gelijkenissen.
En hij zei hen:
11Aan jullie is het geheim gegeven
van het koninkrijk van God,
maar voor degenen die er buiten staan,
is wat er allemaal gebeurt,
alleen in gelijkenissen,
12zodat zij al kijkende niet zien,
al horende niet verstaan,
opdat zij níet zullen veranderen
en hen vergeven wordt!
13En hij zegt hen:
Jullie kennen déze gelijkenis niet,
hoe zouden jullie dan van álle gelijkenissen weet hebben?
14De zaaier zaait het woord.
15Die bij de weg, dat zijn dezen,
waar het woord gezaaid is,
en wanneer zij het horen,
komt direct de satan,
die het woord, dat in hen gezaaid was, wegneemt.
16En dezen zijn gelijk aan degenen,
die op de rotsen gezaaid zijn:
wanneer zij het woord horen,
nemen ze het direct met vreugde aan,
17maar omdat ze geen wortel in zichzelf hebben,
is het van korte duur,
en als er daarna verdrukking
of vervolging om het woord uitbreekt,
worden ze direct geërgerd en komen ten val.
18Anderen zijn tussen de doornen gezaaid.
Dezen zijn degenen die het woord horen,
19en de wereldse zorgen,
de verleiding van rijkdom,
en de begeerten naar nog meer,
die nemen hun intrek
en verstikken het woord,
zodat het vruchteloos wordt.
20En die op goede aarde gezaaid zijn,
zíj zijn degenen,
die het woord horen,
het in zich opnemen en vrucht dragen,
dertig— en zestig— en honderdvoudig.
21En hij zei tot hen:
De lamp komt toch niet
om onder de korenmaat of onder het bed gezet te worden?
Is die niet om óp de kandelaar te zetten?
22Want er is niets verborgen,
dan om te verschijnen.
En niets gebeurt in het beslotene,
tenzij om aan het licht te komen.
23Als iemand oren heeft om te horen,
laat hij horen!
24En hij zei tot hen:
Let op wat je hoort!
Met de maat waarmee je meet
zul je gemeten worden
en zal je toegevoegd worden.
Want wie heeft,
die zal gegeven worden,
en wie niet heeft,
van hem zal ontnomen worden,
25Want wie heeft, die zal gegeven worden,
en die niet heeft,
ook wat hij heeft,
zal van hem weggenomen worden.
wat hij heeft.
26En hij zei:
Zo is het koninkrijk van God,
als wanneer een mens zaad werpt op de aarde,
27en slaapt en wakker wordt, nacht en dag,
en het zaad ontkiemt en groeit uit,
terwijl hij zelf niet weet hoe.
28Uit eigen beweging draagt de aarde vrucht,
eerst de halm, dan de aar en daarna het koren in de volle aar
29En als het zijn vrucht overlevert,
dan zendt hij dadelijk de sikkel uit,
omdat de oogsttijd aangebroken is.
30En hij zei:
Waar laat het Koninkrijk van God zich mee vergelijken
of tot welk zinnebeeld verhoudt het zich?
31Het is als een mosterdkorrel, dat,
wanneer het op de aarde gezaaid wordt,
kleiner is dan alle zaden,
die er op de aarde zijn,
32en wanneer het gezaaid is, gaat het op
en wordt groter dan alle gewassen,
en maakt grote takken,
zodat onder zijn schaduw
ook de vogels van de hemel kunnen nestelen.
33En door veel van dergelijke zinnebeelden
sprak hij tot hen het woord,
naar mate ze konden horen.
34Zonder zinnebeelden sprak hij tot hen niet,
maar voor zijn eigen leerlingen afzonderlijk verklaarde hij alles.
35Op die dag, als het al laat geworden is, zegt hij:
36Laten wij oversteken naar de overkant.
De menigte achterlatend, namen ze hem aan boord op,
zoals hij in het schip was.
37En ook andere schepen waren met hem.
Toen kwam er een grote wervelstorm opzetten,
en de golven wierpen zich in het schip,
zodat het schip al vol liep.
38En zelf was hij bij de steven
en lag op het hoofdkussen te slapen.
En ze wekten hem en zeiden tot hem:
39Leermeester, trekt u zich er niets van aan
dat wij vergaan?
Toen opgewekt was,
bestrafte hij de wind en zei tot de zee:
Zwijg, houd je bek!
En de wind werd moe
40en er ontstond grote kalmte.
En hij zei tot hen:
Waarom zijn jullie zo beangst?
41Hoezo, hebben jullie dan geen geloof?
En zij vreesden met grote vrees en zeiden tot elkaar:
Wie is deze toch,
dat ook de wind en de zee hem gehoorzamen?
|