4e van de herfst, 10 oktober 2021
Exodus 13,17-22
Vertaling
17En het geschiedde toen Farao het volk heenzond,
—en God leidde hen niet de weg van het land van de Filistijnen-
ofschoon die nabij was,
want God zei:
Anders zou het volk spijt1 krijgen bij het2 zien van strijd3 en terugkeren4 naar Egypte.
18En God deed het volk een omweg volgen de weg van de woestijn van de Rietzee
en in groepen5 van vijftig gingen de zonen van Israël op uit het land Egypte.
19En Mozes nam de beenderen van Jozef met zich
want hij had de zonen van Israël een eed laten zweren, zeggende:
God zal werkelijk naar jullie omzien
en jullie zullen mijn beenderen hiervandaan opbrengen6 met jullie.
20En zij reisden verder uit Sukkot
en zij sloegen7 hun kamp op in Etam
aan de rand van de woestijn.
21En JHWH was overdag gaande voor hen uit, in een wolkzuil om hen te leiden de weg
en ’s nachts in een vuurzuil om hen te verlichten
om overdag en ’s nachts te gaan.
22Niet week de wolkzuil overdag
en de vuurzuil ’s nachts
voor het aanschijn van het volk.
Noten
1 | In het Hebreeuws lijkt dit woord ( יִנָּחֵ֥ם ) op ‘leidde hen’ ( נחם ). Maar deze woorden gaan op verschillende stammen terug: נָחָה en נחם . | 2 | Lett.: ‘bij hun zien van …’ = ‘wanneer ze … zien.’ | 3 | Of: ‘oorlog’. | 4 | ‘Spijt … terugkeren’: woorden die bij het thema ‘rouw en bekering’ passen; een vooruitblik op bijvoorbeeld 16:3? Maar z. ook 14:5. | 5 | Of: ‘in rijen van vijftig’. Het Hebreeuwse חֲמֻשִׁ֛ים is part. pass., dus: ‘gevijftigd’, ‘in vijftigen verdeeld’. | 6 | ‘Opbrengen’ ( עָלָה hif.): in het Hebreeuws wijst dit woord terug naar de laatste regel van v. 18: ‘gingen … op’ ( עָלָה qal). | 7 | ‘Zij sloegen hun kamp op’: in het Hebreeuws lijkt dit woord ( וַיַּחֲנ֣וּ ) op יִנָּחֵ֥ם en נחם uit v. 17. Ook וַיַּחֲנ֣וּ gaat terug op een andere stam: חָנָה . |
|