Rubrieken
Agenda
De DM-Stichting
Gesorteerd op: Bijbels
Gesorteerd op: Bijbels
Nieuws
Hoe kan ik ...
|
Goede Vrijdag, 2 april 2021
Johannes 18,1-40
Vertaling
1Na deze dingen gezegd te hebben,
ging Jezus met zijn leerlingen de stad uit,
naar de overkant van het stroomdal van de Kedron,
waar een hoftuin was,
die hij binnen ging, en ook zijn leerlingen.
Ook Judas, de overleveraar, kende deze plaats,
want Jezus kwam daar vaak met zijn leerlingen samen.
3Als Judas dan beschikt over de troep soldaten,
evenals helpers vanuit de overpriesters en de Farizeeën,
komt hij daar met fakkels, toortsen en wapens.
4Toen ging Jezus,
wetend alles wat hem gaat overkomen,
tot hen uit en zegt:
5‘Wie zoeken jullie?’
Zij antwoordden hem:
‘Jezus de Nazoreeër.’
6Hij zegt tot hen:
‘Ik ben het!’
Ook Judas, de overleveraar, stond daar bij hen.
En terwijl hij tot hen zei:
‘Ik ben het!’
weken zij naar achteren en vielen op de grond.
7Opnieuw bevroeg hij hen:
‘Wie zoeken jullie?’
Ze zeiden:
‘Jezus, de Nazoreeër!’
8Jezus antwoordde:
‘Ik héb jullie gezegd: Ik ben het!
Dus als jullie míj zoeken,
laat dezen dan heengaan!’
9Opdat het woord vervuld zal worden, dat hij sprak:
Die U mij gegeven hebt,
uit hen heb ik niemand verloren.´
10Simon Petrus dan, die een zwaard had,
trok het en haalde uit naar de slaaf van de hogepriester,
zodat hij hem de rechter oorschelp afsloeg.
11De naam van deze slaaf was Malchus.
Toen zei Jezus tot Petrus:
‘Steek het zwaard in de houder.
De beker, die de Vader mij heeft gegeven,
zal ik die niet drinken?’
12De troep met de aanvoerder,
en de helpers van de Joden,
namen Jezus mee, bonden hem,
13en brachten hem allereerst naar Annas.
Want deze was de schoonvader van Kajaphas,
die gedurende dat jaar hogepriester was.
14Kajaphas was het, die de Joden geraden had:
‘Het is beter wanneer één mens sterft in plaats van het volk.’
15Simon Petrus volgde Jezus, evenals een andere leerling.
Die leerling, die een bekende van de hogepriester was,
ging met Jezus de binnenplaats van de hogepriester in,
16maar Petrus stond buiten bij de deur.
De andere leerling dan,
— de bekende van de hogepriester —,
ging terug en sprak de portier aan,
om ook Petrus binnen te laten.
17Dan zegt het meisje, dat portier is, tot Petrus:
Behoor jij ook niet tot de leerlingen van deze mens?
Die zegt:
‘Ik ben het niet!’
18De slaven en de helpers, die daar stonden,
hadden een kolenvuur gemaakt,
want het was koud en ze wilden zich warmen.
Ook Petrus stond zich bij hen te warmen.
19De hogepriester dan vroeg Jezus
over zijn leerlingen en over zijn onderwijs.
20Jezus antwoordde hem:
‘Ik heb vrijuit tot de wereld gesproken,
steeds heb ik in synagoge en tempel onderwezen,
waar alle Joden samenkomen,
en in het geheim heb ik niets gesproken.
21Waarom vraagt u het mij?
Vraag het hen, die hoorden, wat ik gesproken heb.
Zie, dezen weten wat ik heb gezegd.’
22Terwijl hij deze dingen zei,
gaf één van de helpers, die er bij stond,
Jezus een kaakslag en zei:
‘Antwoordt men zó de hogepriester?’
23Maar Jezus gaf hem ten antwoord:
‘Indien ik kwaad gesproken heb,
getuig wat er kwaad aan is,
maar als het juist is, waarom tuig je mij af?’
24Annas zond hem dan gebonden naar Kajaphas, de hogepriester.
En terwijl Simon Petrus zich nog stond te warmen,
zeiden ze tot hem:
‘Ben jij ook niet één van zijn leerlingen?’
Die loochende het en zei:
‘Ik ben het niet!’
26En dan zegt één van de slaven van de hogepriester,
die familie was van degene,
die Petrus het oor afgeslagen had:
‘Heb ik jou niet met hem in de hof gezien?’
27Opnieuw loochende Petrus het,
en direct klonk er een haan.
28Dan voeren ze Jezus van Kajaphas naar het pretorium1 .
Het was ´s morgens vroeg.
Zelf gingen zij het pretorium niet binnen
om zich niet te bezoedelen,
maar het Pascha te kunnen eten.
29Pilatus ging dus naar buiten,
en zei, terwijl hij naar hen toekwam:
‘Met welke aanklacht brengen jullie deze mens?’
30Zij antwoordden en zeiden hem:
‘Als hij geen boosdoener was,
hadden wij hem niet aan je overgeleverd!’
31Pilatus zei dan tot hen:
‘Nemen jullie hem mee en oordeelt hem naar jullie wet!’
Maar de Joden zeiden hem:
‘Neen, óns is het niet toegestaan iemand ter dood te brengen.’
32Opdat het woord van Jezus vervuld zou worden,
dat hij veelbetekenend gesproken had,
welke dood hij zou gaan sterven.
33Toen Pilatus het pretorium weer binnengegaan was,
richtte hij zich tot Jezus en zei hem:
‘Ben jij de koning van de Joden?’
34Jezus antwoordde:
‘Zeg je dit uit jezelf,
of omdat anderen het jou over mij gezegd hebben?’
35Pilatus antwoordde:
‘Ik ben toch geen Jood!
Jouw volk en de overpriesters hebben je aan mij overgeleverd.
Wat hebt je gedaan?’
36Jezus antwoordde:
‘Mijn koningschap is niet uit deze wereld.
Als mijn koningschap uit deze wereld zou zijn,
dan zouden mijn helpers wel gevochten hebben,
zodat ik niet aan de Joden overgeleverd was.
Maar nu is mijn koningschap niet vanhier.
37En Pilatus zei tot hem:
‘Je bent dus geen koning?’
Jezus antwoordde:
'Jíj zegt, dat ik koning ben!
Hiertoe ben ik geworden,
en hiertoe ben ik in de wereld gekomen,
opdat ik voor de waarheid zal getuigen.
Ieder die uit de waarheid is,
hoort mijn stem.’
38Pilatus zegt hem:
‘Wat is waarheid?’
En na dit gezegd te hebben,
ging hij opnieuw naar de Joden toe en zegt tot hen:
‘Ik vind geheel geen schuld in hem!’
39Maar het is bij jullie gewoonte,
dat ik tijdens het Pascha iemand voor jullie vrijlaat.
Willen jullie dan dat ik de koning van de Joden vrij zal laten?’
40Zij schreeuwden opnieuw en zeiden:
‘Deze niet, maar Barabbas!’
En Barabbas was een terrorist.
Noten
1 | ambtswoning van de praetor (stadhouder over Romeinse provincie) tevens garnizoensplaats |
|