J
HWH zelf heeft de liturgie van de godsverschijning met donder en bliksem en bazuingeschal op de berg Sinaï (
Ex. 19) abrupt onderbroken en toen zelf de Tien Woorden uitgesproken. Maar hierna zijn alle beeld en geluid weer in volle hevigheid terug. De kinderen van Israël stonden al te beven toen het begon, zegt 19:16 , maar nu worden ze regelrecht bang en nemen afstand. ‘Mozes, jij moet met ons spreken. Niet God zelf, want dat gaan we niet overleven.’
Dat laatste heeft iets ironisch. Mag God niet spreken? God sprak immers net zelf. Hij liet de Tien Woorden horen. En dan toch zo van slag raken van donder en bliksem en een luide bazuin. Waarom eigenlijk?
18Intussen ervoer het hele volk de donderslagen, de bliksemflitsen
en het geluid van de bazuin en de berg in rook gehuld.
Het volk werd bang.
Ze weken terug en gingen op afstand staan.
19Ze zeiden tegen Mozes:
Jij bent degene die met ons moet spreken,
dan kunnen we naar jou luisteren.
Maar laat God niet met ons spreken, anders zullen we sterven.
Deze woorden sluiten direct aan bij 19:16-19. Dat zie je aan de formulering met ‘intussen’: de verteller pakt hier de draad weer op bij waar we vóór de Tien Woorden gebleven waren. Daar ging het ook over donderslagen en bliksemflitsen op de berg en over een sidderend volk.
Tekst-onderzoekers zijn het er meestal wel over eens dat de Tien Woorden in Exodus letterlijk zijn tussengevoegd vanuit teksttradities die we ook kennen uit het boek Deuteronomium. Daar staan de Tien Woorden ook, in hoofdstuk 5. Eraan voorafgaand (4:12) maakt Mozes duidelijk dat God alleen van zich liet horen via zijn stem en niet anders. Het natuurgeweld verwees wel naar God, maar hijzelf was dat niet. Het lijkt op de ervaring van de profeet Elia (
1 Koningen 19) toen hij bij de Sinaï was. Heel veel imponerend natuurgeweld, maar J
HWH was er pas toen de stilte hoorbaar werd en hij begon te spreken.
Hierdoor krijgt de opzet van deze hoofdstukken in Exodus iets bijzonders. J
HWH heeft al gesproken, of Israël dat nu verdraagt of niet. De tekst gaat wel eerst mee met antieke godsdiensten. Als de godheid verschijnt, gaat het flink stormen. Dat hoort zo. Je moet wel merken dat hij er is. Baäl was niet voor niets de god van donder en bliksem.
J
HWH staat niet buiten het spel van de religies, maar hij doet mee in een subtiele competitie. Er komt een moment dat alles stilvalt en juist dan gaat hij spreken. Zoals bij Elia, en zo ook hier in Exodus. God trekt zich weinig van religieuze verwachtingspatronen aan. Midden tussen al het lawaai nam hij gewoon het woord en declameerde hij de Tien Woorden.
Het gaat dus om heel iets anders, zegt Mozes. Bang zijn is de verkeerde reactie, want nu gaat het om ontzag. Ontzag voor hem die zojuist heeft gesproken.
20Mozes zei tegen het volk:
Wees niet bang.
Want God is gekomen met de bedoeling om jullie te testen.
En met de bedoeling dat ontzag voor hem over jullie komt,
opdat jullie geen overtreding begaan.
Testen klinkt eng, maar het gaat anders. Het natuurgeweld is niet de test. Daar krijg je maar bange mensen van. Het testen komt hier ná Gods declameren van de Tien Woorden. De uitdaging is of je nu met God verder durft.
Vertrouwen
Zo ging dat trouwens ook al in de hele woestijntijd. Het probleem zelf vormt niet de test, dat is een hardnekkig religieus misverstand. Dat zou alleen maar wreed zijn. Na de honger geeft God brood, zoals in het manna verhaal (
Exodus 16). Die gave is de test: kun je hier mee omgaan? Gelijk delen? Vertrouwen dat er op de sabbat ook manna is?
De tekst is hier heel subtiel: hetzelfde werkwoord wordt gebruikt. “Je moet niet vrezen. Je moet hem vrezen”. Het is lastig vertalen: ‘bang zijn’ staat hier tegenover ontzag met een richting: voor God; die van de Tien Woorden.
21Het volk bleef op afstand staan,
terwijl Mozes de duisternis binnenging waar God was.
22JHWH zei tegen Mozes:
Het volgende moet je tegen de Israëlieten zeggen:
“Jullie zelf hebben ervaren dat ik vanuit de hemel met jullie heb gesproken.
23Jullie moeten naast mij geen goden maken van zilver
en voor jezelf mogen jullie geen goden van goud maken.”
Ook hier is het weer lastig vertalen. Eerst gebruikt de verteller in vers 18 het woord “zien”, al gaat het daar vooral om geluid: donder, bazuin. Dat maakte bang. Nu gebruikt J
HWH ook het woord “zien”: ‘jullie hebben zelf gezien dat ik heb gesproken.’
Een ironisch grapje van de Almachtige? De aandacht moet gaan naar wat God zegt. Daarom heb ik maar beide keren met “ervaren” vertaald. Bij de eerste ontmoeting op de berg (
Exodus 19:3) had God hetzelfde gezegd. Jullie hebben toch gezien/ervaren dat ik jullie heb bevrijd? Dus waarom zou je er nog andere goden op na houden, zilver en goud?
God spreekt gewoon verder tegen Mozes, maar vanaf hier lezen we nu aanwijzingen voor altaren en de offerdienst. Ook gaat de tekst over van ‘jullie’ op ‘jij’. Uitleggers en vertalers aarzelen of de praktische wetgeving nu vanaf vers 24 begint of vanaf hoofdstuk 21:1. Dit is ook een signaal dat hier verschillende tradities bij elkaar gebracht zijn. Want de aanwijzingen voor de altaren en de offers komen hier al, zonder dat er van priesters sprake is. En het gaat over verschillende plaatsen van publieke eredienst, zoals die bijvoorbeeld in 1 Samuël te vinden zijn
1 .
24Een altaar van aarde moet je voor mij maken
en daarop je brandoffers, je gezamenlijke maaltijd-offers,
je schapen en je runderen slachten.
Op elke plek waar ik mijn naam publiek maak,
kom ik naar je toe en zal ik je zegenen.
25En in het geval dat je een altaar van stenen voor mij maakt,
moet je niet bouwen met stenen die bewerkt zijn.
Wanneer je jouw beitel er over heen haalt,
dan maak je het altaar ongeschikt.
26En je moet niet via treden mijn altaar beklimmen,
om te voorkomen dat bovenop je geslachtsdelen zichtbaar worden.”
Dit voorschrift is lastig te plaatsen. Het ademt een sfeer van: houdt de eredienst oorspronkelijk, zoals Elia op de Karmel (
1 Koningen 18). Doe het anders dan andere godsdiensten. Geen bewerkte stenen, want anders krijgt het altaar al een ander doel: indruk maken, mooi zijn. En maak van het altaar niet een hoog bouwwerk, dat wordt een gênante vertoning. Misschien is dat gericht tegen andere religieuze praktijken. De uitleggers zijn het daar niet over eens. Pas hoofdstukken later (27 en 28) lezen we meer aanwijzingen over het altaar en de priesterkleding.
Mozaïek van teksten
Het verhaal van Gods verschijning op de Sinaï (
Ex. 19 – 24) bestaat uit veel verschillende stukken tekst. Een mozaïek van teksten met heel verschillende achtergronden. God zoekt en kiest zijn weg tussen de religieuze en politieke routines van verschillende tijden in. En dat leidt tot een tekstmozaïek, de uitkomst van het zoeken naar woorden en tradities om te vertellen over Gods aanwezigheid onder de mensen.
Het is goed om dat mozaïek serieus te nemen. Van bijbelonderzoekers wordt vaak verwacht dat ze eerst de tekstpuzzel oplossen en elk stuk determineren, zodat grotere theologen er vervolgens een boodschap in kunnen vinden.
Maar zo werkt het niet in de bijbel. Het tekstmozaïek zelf is óók een manier waarop God ons aanspreekt. Via alle moeite die mensen generaties lang hebben gedaan om iets over zijn aanwezigheid in allerlei tijden te kunnen opschrijven.
Eep Talstra is emeritus hoogleraar Bijbelwetenschappen aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
Dit commentaar is eerst in
Het Goede Leven (een uitgave van Friesch Dagblad B.V) verschenen.
Wij danken de redactie voor de mogelijkheid dit commentaar op onze site te kunnen plaatsen.
Noten