Nauwkeurig lezen van de Bijbeltekst is van groot belang. En dan niet te snel denken dat het allemaal niet klopt. Exodus is geen chronologisch reisverslag, het gaat over vertrouwen.
Hoe dichter Israël bij de Sinaï komt (pas echt in hoofdstuk 19), hoe harder de wederkerige uitdagingen worden, zo lijkt het. Onderweg gaat het steeds weer over het thema ‘testen’. Is er vertrouwen? Kunnen de bevrijde slaven een volk worden waarbij God kan wonen? (29:45,46) Of vraagt dat eigenlijk te veel van mensen?
De argwaan en de schreeuw om voedsel in hoofdstuk 16 liepen uit op het ‘manna’ als een gave van God. Maar God speelt niet de rol van probleemoplosser. Voor leven is meer nodig.
De gave van het brood bleek ook bedoeld als opgave, als test: een oefening in het houden van de Sjabbat. Een van de instructies die J
HWH op de Sinaï nog zou gaan geven.
Schreeuw om water
Maar, heel menselijk, de schreeuw om water die in hoofdstuk 15 al klonk, blijft terug komen. Hoe overleven we de woestenij? Opnieuw is de reactie van God alvast verbonden met de plek van de komende instructies, de berg Horeb, deel van het Sinaïgebergte.
De naam Horeb komt in Exodus zelden voor. Behalve in
Exodus 3 en 33 alleen hier in
Exodus 17. Maar het zijn wel steeds hele cruciale momenten.
1Heel de gemeente van de kinderen van Israël vertrok uit de woestijn Sin,
volgens hun kampplaatsen,
in opdracht van JHWH.
Ze sloegen hun kamp op bij Refidim.
Maar er was geen water dat het volk kon drinken.
2Het volk maakte ruzie met Mozes.
Ze zeiden:
geef ons water, dan kunnen we drinken.
In hoofdstuk 17 zijn de rollen omgedraaid. Nu is het niet J
HWH die het volk test met zijn gaven, maar nu test het volk J
HWH op grond van de fundamentele menselijke vraag: Is God nu bij ons, ja of nee?
Dat wil zeggen, alleen Mozes neemt hier het woord ‘testen’ in de mond. Wat God er van denkt, krijgen we niet te lezen. J
HWH houdt het veel langer vol, vertelt Numeri 14:20, voordat hij de generatie van de uittocht niet langer verdraagt. Maar dat is pas veel later.
Nu stuurt hij Mozes vooruit naar de Horeb. Uit de rots daar moet het water komen. Die opdracht verstoort het plot van de tekst opnieuw, net als in het slot van hoofdstuk 16. De verhalen en de uiteindelijke compositie van het boek Exodus passen niet steeds even goed bij elkaar. Maar daarover straks.
Mozes zei tegen hen:
‘Wat maken jullie ruzie met mij?
Wat testen jullie JHWH?’
3Het volk smachtte daar naar water en ging tegen Mozes tekeer:
‘Waarom heb je ons eigenlijk uit Egypte gehaald?
Om mij, mijn kinderen en mijn vee van dorst te laten omkomen?’
4Mozes riep het uit tegen JHWH:
‘Wat moet ik aan met dit volk?
Het scheelt niet veel of ze gaan mij stenigen!
Het was niet de eerste keer dat Mozes zulke harde verwijten moest aanhoren. Ze klonken al aan de oever van de Schelfzee (14:11) en opnieuw in de woestijn Sin (16:3).
Zakelijk
Een oproep om vertrouwen te hebben, lukt Mozes nu kennelijk niet meer, want hij klaagt zijn nood bij God: ‘Ze staan op het punt mij te stenigen’.
Maar de moderne fascinatie voor dramatiek krijgt in de bijbel niet altijd veel zendtijd. Er volgt een zakelijke opdracht.
5JHWH zei tegen Mozes:
‘Ga voor het volk uit en neem enkele oudsten van Israël met je mee.
Ook de staf waarmee je de Nijl hebt geslagen moet je bij je hebben
en ga op weg.
Met het antwoord van God zijn we terug in de sfeer van Mozes’ optreden in Egypte, waar hij zijn staf moest uitstrekken over het water en de rivieren en de Nijl slaan (7:19,20), om de goddelijke Farao duidelijk te maken dat J
HWH iemand anders is dan de stamgod van een herdersvolkje.
Maar nu gaat het om Israël zelf. Enkele oudsten moeten meegaan, om getuige te zijn, zoals vers 6 zegt. Zij zullen later bij de wetgeving op de Sinaï opnieuw zo’n rol hebben.
Het is immers niet een conflict tussen Mozes en Israël over tegenvallend leiderschap. Het is J
HWH die zijn volk in leven wil houden en overtuigen — en dat begint bij de oudsten.
6Kijk, dan sta ik daar voor jou klaar op de rots bij Horeb.
Jij moet op de rots slaan.
Dan komt het water eruit stromen en het volk kan drinken.’
Zo heeft Mozes gedaan voor de ogen van de oudsten van Israël.
Vooral over dit vers is veel gesprek ontstaan. Horeb, de locatie van de rots, is een puzzel, maar toch ook veelzeggend. Het is een puzzel, omdat dit verhaal niet goed past in het grotere plot van deze hoofdstukken. De vraag om water speelt bij Refidim. Maar het water komt van veel verderop, de rots bij de Horeb in het Sinaïgebergte. In 17:8 zijn we weer bij Refidim, pas in hoofdstuk 19 komt Israël bij de Sinaï aan.
Liturgische ordening
Het boek Exodus heeft aan bestaande verhalen een liturgische ordening gegeven. We reizen met Israël mee, van Pesach, het moment van de uittocht uit Egypte, via de oefening met de Sjabbat in de tweede maand (16:1) naar het moment van de wetgeving op de Sinaï in de derde maand.
De onverwachte plaats van het stromende water bij de Horeb is daarom ook veelzeggend, omdat het de samenhang laat zien tussen de eerste levensbehoeften, zoals water, en de plaats waar de Tora, Gods instructie voor het leven, wordt gegeven.
Rabbijnen en kerkvaders hebben dat stromende water wel uitgelegd als de Tora zelf, of als Christus, het woord van God. Maar dat gaat te snel. Dan neem je de dorstige mensen niet serieus. Pas daarna kun je erkennen dat zo’n uitleg niet heel vreemd is.
Onze tijd beseft evengoed dat er een verband is tussen honger of dorst in de wereld en de ernst die mensen willen maken met Gods instructies voor het leven en de schepping. Maar misschien moeten we dan ook het laatste vers nog even lezen, over de hele menselijke religieuze testvraag:
7Hij noemde de plek Massa en Meriba (Test en Conflict),
vanwege het conflict van de kinderen van Israël
en omdat ze JHWH testten door te zeggen:
‘Is JHWH werkelijk bij ons?
Of is hij er niet?’
De vraag stellen is haar beantwoorden. J
HWH is er, namelijk met water en met Tora, als je tenminste doorleest tot op de Sinaï. Dat moet je namelijk wel doen.
Profeten hebben ervaren dat mensen de gave graag aannemen, maar de opgave maar lastig vinden. Micha botst op de vrome arrogantie van de mensen met macht (3:11): ‘God is toch in ons midden?’ Nee dus, als je de Tora vergeet, dan even niet. Misschien daarom is de combinatie van gave en opgave toch een sterke traditie gebleven. In de lijst van woestijn-etappes in Numeri 33:14 wordt de dorst van Refidim speciaal vermeld. Psalm 95: 8 vertelt dat God het een pijnlijke ervaring vond daar bij Massa en Meriba. Mozes trekt in Deuteronomium 6:16 de conclusie: Je moet God niet testen zoals bij ‘Massa’. Argwaan is nergens goed voor; we hebben de Tora om te leven.
Jezus zal in Mattheüs 6:7, in zijn eigen woestijnervaring, diezelfde tekst nog eens voorhouden aan de vader van alle argwaan, de satan. En hem uiteindelijk krachteloos maken.
Dr. Eep Talstra is emeritus hoogleraar Oude Testament aan de Vrije Universiteit
Dit commentaar is eerst in CW opinie verschenen, zie:
www.cw-opinie.nl Wij danken de redactie voor de mogelijkheid dit commentaar op onze site te kunnen plaatsten.