9e van de herfst, 17 november 2019
Lucas 20,27-40
Geding om de opstanding
Inleiding
Het oecumenisch leesrooster geeft 20,27-38 aan, maar de twee volgende verzen 39-40, waarin enkele schriftgeleerden reageren op Jezus' antwoord horen er nog wel bij.
Vertaling
27Enkelen van de sadduceeën dan, erbij gekomen,
die tegenspreken dat er een opstanding is,
bevroegen hem,
28zeggende:
‘Meester,
Mózes heeft ons geschreven,
indien iemands broeder sterft, die een vrouw heeft,
en deze is kinderloos,
dat zijn broeder de vrouw neme
en nageslacht (uit haar) doet opstaan voor zijn broeder.
29Zeven broeders dan waren er.
En de eerste, die een vrouw nam,
stierf kinderloos.
30En de tweede, [31] en de derde nam haar.
Evenzo dan lieten ook de zeven geen kinderen na en stierven.
32Later stierf ook de vrouw.
33De vrouw dan in de opstanding,
van wie van hen wordt zij de vrouw?
Want de zeven hadden haar als vrouw.’
34En hun zei Jezus:
‘De zonen van deze eeuw,
huwen en worden ten huwelijk genomen.
35Zij dan die verwaardigd zijn
aan die eeuw deel te hebben verkregen
en aan de opstanding, die uit de doden,
noch huwen zij, noch geven zij zich ten huwelijk,
36want zij kunnen niet nog eens sterven, want engelengelijk zijn zij,
en zonen zijn zij van God, die van de opstanding zonen zijn.
37Dat dan de doden opgewekt worden,
gaf ook Mozes aan bij de braamstruik,
zoals hij spreekt van de Heer,
de God van Abraham en de God van Izaäk en de God van Jakob.
38God dan is Hij niet van doden, maar van levenden,
want allen, voor Hem leven zij.’
39Ten antwoord dan spraken enkelen van de schriftgeleerden:
‘Meester,
goed hebt u gesproken.’
40Want zij waagden het niet meer om hem (over) iets te bevragen.
|