6e van de 40 dagen, 25 maart 2018
Marcus 11,1-11
Inleiding
De intocht in Jeruzalem.
Vertaling
1En wanneer zij naderen tot Jeruzalem,
tot Bethfage en Bethanië
bij de Olijfberg,
zendt hij twee van leerlingen uit
2en zegt tot hen:
Ga naar het dorp tegenover jullie,
en meteen als je naar binnen gaat,
zullen jullie een vastgebonden veulen vinden
waarop nooit eerder een mens zat,
maak het los en breng het;
3en als iemand tegen jullie zegt:
waarom doen jullie dat,
zeg dan:
De Heer heeft het nodig
en meteen zendt hij het weer hierheen!
4En ze gaan1 en vinden een veulen,
vastgebonden bij een deur,
buiten op de straat
en ze maken het los.
5En sommigen die daar staan, zeggen:
Wat doen jullie, het veulen (zomaar)losmaken?
6Maar ze zeggen tegen hen,
zoals Jezus heeft gezegd en die laten2 hen.
7En ze brengen het veulen bij Jezus
en ze werpen hun kleren erover en
hij gaat erop zitten.
8En velen spreiden hun kleren op de weg,
anderen takken met blad3 ,
die ze van de akkers hebben losgesneden.
9En de vooroplopers en de navolgers
zijn aan het schreeuwen4 :
Hosanna!, gezegend hij die komt in de naam van de Heer5 !
10Gezegend het komende Koninkrijk van onze vader David;
Hosanna in de hoge6 !
11En hij komt aan in Jeruzalem,
in de tempel;
en als hij naar alles heeft rondgekeken
en als het al laat op de dag is,
gaat hij de stad uit naar Bethanië,
met de twaalf.
Noten
1 | Hier gaat het presentus over in aoristus. Maar ik blijf hier in de tegenwoordige tijd vertalen | 2 | αφιημι, loslaten, losmaken, laten (be)gaan, toestemmen, vergeven | 3 | στιβάσ, een tak met het blad er nog aan | 4 | Hoe het participium imperfectum hier te vertalen: zijn schreeuwende? | 5 | Citaat Psalm 118:25-26. | 6 | Er staat in het Grieks een overtreffende trap. |
|