5e van de 40 dagen, 21 maart 2021
Jeremia 31,31-34
Vertaling
31Kijk, de dagen komen
– spreuk van JHWH –
dat ik met het huis Juda en het huis Israël
een nieuw verbond zal sluiten;
32niet zoals het verbond dat ik met hun voorouders sloot
ten tijde dat ik hen bij de hand nam
om hen te laten uittrekken uit het land Egypte –
dat verbond met mij dat zij verbroken hebben
terwijl ik [toch] heer over hen ben1 – spreuk van JHWH;
33nee, dit is het verbond
dat ik met het huis Israël na die dagen zal sluiten – spreuk van JHWH:
ik zal mijn onderricht2 in hun binnenste leggen
en op hun hart zal ik die schrijven;3
ik zal hun tot een god zijn
en zij zullen mij tot een volk zijn.
34Dan zullen zij elkaar niet meer leren zeggen
de een de ander, een mens zijn broeder:
‘Je moet JHWH kennen!’
want allemaal zullen ze mij kennen, van klein tot groot – spreuk van JHWH –
want ik zal hun schuld vergeven
en aan hun zonde niet meer denken!
Noten
1 | JHWH benadrukt hier, dat hij de ‘senior partner’ binnen het verbond is (zie Holladay, Jeremiah II, p. 198) en dat het verbond daarom van hem afhangt; des te absurder dat het volk het verbreekt. | 2 | Of: Thora. Laten staan van Hebreeuwse woorden verdient doorgaans geen aanbeveling omdat het niet-ingewijden uitsluit; tegelijk is de verwijzing naar niet zomaar een stukje onderwijs maar naar déze ‘Thora’ wel erg belangrijk; laat het afhangen van de hoorders, lees eventueel ‘Thora’ en voeg toe ‘– het onderricht van Mozes.’ | 3 | Vgl. hiertoe 17:1, waar Juda’s zonde op de tafel van hun hart wordt gegrift; tegelijk is er natuurlijk associatie met Deut. 5:22, de stenen tafelen. |
|