3e na Trinitatis, 12 juni 2016
Numeri 14,1-9
Vertaling
1De hele vergadering verhief haar stem die nacht en weende.
2Al de kinderen van Israël morden tegen Mozes en Aäron, ze zeiden:
Och, waren wij maar gestorven in het land Egypte of in deze woestijn.
Och, waren wij maar gestorven.
3Waarom doet de Eeuwige ons naar dit land komen?
Om door het zwaard te vallen
en onze vrouwen en kinderen tot buit te laten worden?
Zou het voor ons niet beter zijn terug te keren naar Egypte?
4Ze zeiden tot elkaar:
Laat ons een hoofd aanstellen en naar Egypte terugkeren.
5Mozes en Aäron vielen op hun gezicht
ten aanschouwe van de hele kille der kinderen Israëls.
6Ook Jozua, de zoon van Nun en Kaleb, de zoon van Jefunne
— zij behoorden tot hen die het land verkend hadden —
scheurden hun kleren en zeiden:
7Het land waarheen wij trokken om het te verkennen is een zeer, zeer goed land.
8Als JHWH welgevallen aan ons heeft, brengt hij ons in dat land
en geeft het ons, een land dat vloeit van melk en honing.
9Alleen — kom toch niet tegen JHWH in opstand!
Jullie moeten het volk van het land niet vrezen.
Zij zijn ons tot spijs!
Hun schaduw is al van hen geweken.
JHWH is met ons — vreest hen niet.
|