Deze passage uit
Jeremia 23 behoort tot een groter geheel (23:9-40) met als thema de verhouding van Jeremia´s profetie tot die van 'de profeten' — en dat zijn in het boek Jeremia altijd de heils— en dus leugenprofeten.
1 In een collage van beelden wordt duidelijk gemaakt, hoezeer het Woord van J
HWH verschilt van de armzalige pogingen van de leugenprofeten, hun eigen gedachten voor goddelijke woorden uit te geven.
Vers 23 is meteen zeer verrassend. Het vers haakt in op de voorafgaande twee verzen, die gaan over profeten die onbeschaamd hun 'godswoorden' uiten, zonder dat ze iets beseffen van waar het J
HWH werkelijk om te doen is. In een retorische vraag benadrukt J
HWH dat hij 'géén god-dichtbij maar een god-veraf' is. Dat is verwarrend voor bijbellezers die gewend zijn te horen hoe J
HWH steevast geprezen wordt om zijn reddende
nabijheid (
Deut. 4:7; Ps. 145:18 enz.). In het debat met de leugenachtige heilsprofeten is echter de spits, dat J
HWH zich onttrekt aan het beeld van de altijd-nabije, altijd beschermende god die de leugenprofeten van Hem maken. Dán is Hij liever een god-verweg, die zich verre houdt van de manipulaties van mensen.
Maar het volgende vers waakt meteen tegen het drogbeeld dat je dáár weer van kunt maken: een
Deus absconditus die niet betrokken is bij zijn volk en die zich buiten alle menselijk gewoel houdt — dat óók niet! Daarom verzekert de profeet ons dat geen mens zich voor die verre God kan verbergen. Een vergelijkbare boodschap is te vinden in Psalm 139:1-12, uitgerekend een psalm die Gods grote nabijheid bezingt, maar dan op een geheel andere manier.
Vervolgens betoogt de profeet hoezeer het woord van J
HWH verschilt van de dromen die profeten voor ware godswoorden uitgeven. Terwijl dromen in Tenach wel degelijk openbaringskarakter kunnen hebben — denk aan Jozef — staan ze hier voor wensdromen, fantasieën die geen enkele relatie met de werkelijkheid hebben. Het contrast tussen stro en koren (vs. 28) maakt dat duidelijk: uiterlijk en oppervlakkig lijkt het wel wat op elkaar, maar stro ontbeert de essentie, de korenaar waar je wat aan hebt.
Het laatste vers gebruikt, in een parallel, de sterke beelden van vuur en een smidshamer: zó krachtig is het woord van J
HWH, het slaat met kracht in.
Noten
1 | Zie bijv. Jer. 14:13-15; 23:16-17. Voor een uitvoeriger exegese van deze passage zie mijn diss., Waar is de Heer? Dynamiek en actualiteit van het woord van JHWH bij Jeremia. Gorinchem (Narratio) 1997, 165-171. |