Rubrieken
Agenda
De DM-Stichting
d Bijbelvertalingen Gesorteerd op:Bijbels d Exegeses Gesorteerd op:Bijbels Nieuws
d Links
Hoe kan ik ...
|
Pinksteren, 24 mei 2015
Marcus 1,1-45
Berg en Zee bij Marcus
Inleiding
Marcus, het oudste evangelie, wordt gedragen door een topografische structuur, ontdekte de Nijmeegse exegeet Bas van Iersel. Hij concentreerde zich op `Galilea´, `Jeruzalem´ en `de weg´. Maar er komen meer opvallende plaatsbepalingen voor in dit evangelie, bijv. `de zee´
en `de berg´. Passen die ook in de matrix van Van Iersel en welke betekenis voegen ze mogelijk nog toe? Leen de Ronde is gemeentepredikant te Tiel (Maartenskerk). Dit artikel maakt deel uit van een serie exegetische studies naar het Marcusevangelie die in Interpretatie gepubliceerd zijn. Vertaling
Berg en zee bij Marcus
In zijn artikel „De betekenis van Marcus vanuit zijn topografische structuur” (Tijdschrift voor Theologie 22, 1982) opent de Nijmeegse exegeet Bas van Iersel een overzichts-perspectief op het tweede evangelie. Zijn uitgangspunt is, dat Marcus zeer bewust aangeeft waar de plaats van handeling zich bevindt en hoe deze zich binnen het verhaal van Jezus — inderdaad: gaandeweg — verplaatst. De topografie is in dit evangelie geen secundaire omlijsting, maar een primaire ordening om zichtbaar te maken `waar´ de lezer met Jezus aan toe is. Het evangelie biedt een aantal plaatsbepalende situaties. Voor alle duidelijkheid neem ik hier het schema van Van Iersels topografische ordening over. Titel 1:1 A de woestijn 1:2-13 overgang 1:14-15 B Galilea 1:16—8:21 blind > ziend 8:22-26 C de weg 8:27—10:45 blind > ziend 10:46-52 B´ Jeruzalem 11:1—15:39 overgang 15:40-41 A´ het graf 15:42-16:8 De structurering van de tekst aan de hand van de topografie levert dus een concentrisch beeld op, waarbij optisch het middendeel (C — `de weg´) het meest bepalend lijkt te zijn, temeer daar dit gedeelte op dubbele wijze ingesloten wordt door de genezing van een blinde. Deze overgangen zijn hier sterker geaccentueerd dan tussen A-B en B´-A´. De vraag lijkt mij geoorloofd, hoe dit schema van Van Iersel aansluit bij twee andere topografische aanduidingen nl. `zee´ en `berg´, die Marcus frequent gebruikt. Kunnen deze plaatsbepalingen inderdaad de topografische structuur van het evangelie ondersteunen en voegen zij wellicht nog nieuwe betekenis toe? Met name de laatste hypothese wil ik pogen te onderbouwen. `Zee´ en `berg´ zijn aanduidingen van Marcus die de tekst mede structureren én ook nader kwalificeren. Zee De concordantie telt bij Marcus 18 maal het woord `zee´. Daarmee gaat het kortste evangelie met dit woord aan kop, vergelijk: Mat. 14 x , Luc. 3 x en Joh. 9 x. Meestal spreekt Marcus (en ook de andere evangeliën) kortweg over `de zee´, een paar maal nader aangeduid als `de zee van Galilea´ (Mar. 1:6 en 7:31). Dezelfde aanduiding komen we ook tegen bij Matteüs (4:18/ 15,29) en enigszins aangepast bij Johannes: `de zee van Galilea van Tiberias´ (6:1). Opmerkelijk is dat Lucas dit woordgebruik vermijdt. Deze evangelist spreekt niet van `de zee´, maar over `het meer van Gennesareth´ (Luc. 5:1; zie ook 8:22 e.v.). Geografisch is de laatste benaming natuurlijk de meest correcte. Behalve enkele spreuken analoog aan Lucas (Mar. 9:42, 11: 23), heeft `zee´ bij Marcus betrekking op een aantal verhalen, zoals 1:16-20 (roeping bij zee), 4:35-41 (storm op zee) en 6: 45-52 (afscheid en ontmoeting op zee). Daarnaast en soms tegelijkertijd (zoals bijv. 1:16) geeft Marcus `de zee´ een plaats in zijn verhaal — eventueel samen met andere bepalingen van plaats — ter inleiding of afsluiting van een perikoop: Mar. 2:13 / 3:7 / 4:1-2 / 5:1 / 5:21 / 7:31. Op basis van deze gegevens lijkt het mij niet teveel gezegd, dat Marcus in het door Van Iersel als `B—Galilea´ (1:16-8:21) aangeduide gedeelte, `de zee´ mede als structuurbepalend topografisch element gebruikt. Temeer daar Matteüs (die Marcus in zijn zee-gang het verste volgt) in parallelle passages vaak van `de zee´ afziet (vgl. Mat. 8:28; 9:9, 18) De categorie `zee-teksten´ als structuurelement bij Marcus is in nog twee ondersoorten te verdelen. Daar waar `zee´ genoemd wordt in samenhang met `overkant´ (4:35 / 5:1 / 5:21 / 6:45-47) en daar waar `zee´ genoemd wordt in samenhang met andere plaatsbepalingen zoals Galilea, Judea, Jeruzalem, Idumea, het Overjordaanse, Tyrus en Sidon, Dekapolis (1:16; 3:7 en 7:31). Het optreden van Jezus bij de zee gaat telkens gepaard met een grote toeloop van mensen. Zie bijvoorbeeld Mar. 4:1-21 waar ter inleiding op de gelijkenissen van het zaad (!) tot driemaal toe sprake is van `de zee´: 4:1 Hij begon opnieuw te leren langs (para) de zee. 2En een grote menigte kwam tezamen tot hem, zodat hij in een schip gaande, gezeten was op (ev) de zee 3en heel de schare was bij (pros) de zee op het land. Dit lijkt meer op water naar de zee dragen dan zinvol vertellen. Matteüs heeft in deze herhalingen dan ook flink het mes gezet (Mat. 13:1-2), wat uiteraard een veel betere tekst oplevert. In Mar. 4 volgt bovendien op de gelijkenisrede het verhaal van de storm op zee (4:35-41), zodat het leren van Jezus aan alle kanten door `de zee´ omsloten is (inclusie). Deze gegevens samennemend lijken de volgende conclusies gerechtvaardigd: 1. Niet minder dan Galilea (11 x in Marcus) is `de zee´ een structuurbepalend gegeven voor het Marcusevangelie. In die zin functioneert het als hulplijn bij `Galilea´. 2. Omdat `de zee´ daarnaast in stereotype verbinding staat met woorden als `overkant´ `grote menigte´, en diverse aanduidingen van `overzeese gebiedsdelen´ (Tyrus, Sidon, Overjordaanse, Dekapolis) wordt de indruk gewekt, dat het optreden van Jezus om te beginnen plaats vindt vanuit de periferie van Israël om daarna een beweging naar binnen te maken (Jeruzalem — B´). Deze beweging van buiten naar binnen wordt bevestigd in het C-gedeelte, waarin `op de weg´ driemaal de aankondiging van Jezus´ lijden, sterven en opstaan wordt verteld. De eerste aankondiging wordt gelokaliseerd in `Ceasarea Filippi´ (8:27), de tweede `onderweg door Galilea´ (9:30) en tenslotte de laatste `opgaande naar Jeruzalem´ (10:32). De meso— en macrostructuur van het evangelie bevestigen elkaar dus in een beweging vanuit de periferie naar het centrum. Is de aanduiding `zee van Galilea´ behalve als randgebied nog nader te kwalificeren? De component `Galilea´ geeft daar misschien niet veel aanleiding toe. Daarentegen is `zee´ in de bijbelse geschriften een woord met diepe en brede referenties. Het staat voor alles wat levensbedreigend is. De zee (of vloed) symboliseert het water van de dood (Exodus 14-15 / Jesaja 27 / Jona / Op. 21:1 etc). Daarnaast (en daarmee verwant) kent TeNaCH aan `de zee´ ook nog een ander betekenisveld toe, namelijk als `de zee van de volkeren´. Met name bij de profeten en in de psalmen wordt deze betekenis vaak geïmpliceerd. De zee als de volkerenwereld die Israël omringt (en ook bedreigt). Ter illustratie Psalmen 65:6b-8: `Gij, vertrouwen van alle einden der aarde en van de verste zeeën; Gij die de bergen vastzet door uw kracht, met sterkte omgordt; die het bruisen der zeeën doet bedaren het bruisen van haar golven en het rumoer der natiën. Daarom vrezen zij die de einden bewonen voor uw tekenen.´ Zie verder bijv: Jes. 11:11 / 24:14-16 / Ez. 27-28. Dat deze symboliek sterker is geworden naarmate Israël meer met overzeese volkeren, zoals Foeniciërs, Grieken en Romeinen te maken kreeg, ligt voor de hand. Deze laatste betekenis lijkt mij zeer waarschijnlijk ook bij Marcus een rol te spelen. Zowel in de verhalende gedeelten (vissers van mensen maken op de volkerenzee; het woeden van de volkerenwereld stillen) als ook bij `zee´ als topografisch structuurelement. Door middel van deze `zee-teksten´ wordt het optreden van Jezus van meet af aan op de volkerenwereld gericht. Vanuit de periferie van de volkerenwereld maken de Messias en zijn volgelingen de beweging — een lijdensweg dus — tot in het hart van Israël: het Paasfeest te Jeruzalem. De beweging die Matteüs en Lucas schetsen: het evangelie dat vanuit Israël tot de volkeren komt, keert Marcus blijkbaar om. Berg `Berg´ komt in het Marcusevangelie minder vaak voor dan `zee´. De volgende teksten zijn hier van belang, nl. Mar. 3:13 / 5:11 / 6:46 / 9:2,9 / 11:1 / 11:23 / 13:3 en 14:26. Van deze negen `berg-plaatsen´ is het opmerkelijk dat daarvan vier in het laatste deel staan (Jeruzalem — B´) en dat driemaal de berg ook concreet benoemd is als `de berg van de olijven´ (Olijfberg). (11:1 / 13:3 en 14:26). De spreuk van Jezus uit Mar. 11:23 lijkt geheel buiten dit verband te vallen, maar is bij nader toezien toch sterk betrokken op de andere berg— (en zee-) teksten. Zie de uitleg hieronder. Dat ook de aanduiding `berg´ de topografische structuur van Marcus ondersteunt, moge blijken uit 11:1, waar het Jeruzalemgedeelte begint en ook de Olijfberg niet ongenoemd kan blijven, samen trouwens met Bethanië en Bethfage. Deze opeenhoping van geografische verwijzingen zijn we van Marcus bij belangrijke overgangen in zijn evangelie reeds gewend. Dat ook Matteüs en Lucas de Olijfberg frequent noemen, lijkt mij geen argument, dat op Marcus in mindering te brengen is. Ten eerste zijn deze laatste evangeliën zeer waarschijnlijk afhankelijk van de Marcustraditie en ten tweede geldt voor (Olijf)berg nog duidelijker dan bij `zee´ dat we hier te maken hebben met een profetische verwijzing. (Zach. 14). In zekere zin blijkt de Olijfberg het spiegelbeeld te zijn van de tempelberg, zoals in 13:3 ook letterlijk gezegd wordt: `Gezeten op de helling van de Olijfberg tegenover de tempel...´ Hier wordt weer het oorspronkelijke viertal apart genomen: Petrus (Simon), Jacobus, Johannes en Andreas, nu in deze volgorde. Twee bergen staan dus tegenover elkaar: de tempel als huis van gebed met zijn schone stenen en grote gebouwen, maar verworden tot rovershol (11:18) en de (Olijf)berg waar Jezus zal bidden om de wil van de Vader te aanvaarden, terwijl zijn volgelingen niet bij machte blijken één uur te waken. De betekenisvelden van `berg´, `tempel´ en `gebed´ worden door Marcus op elkaar betrokken en blijken in de loop van het evangelieverhaal steeds duidelijker gericht te zijn op het volbrengen van de wil van de Vader door Jezus (zie 14:26 e.v.) De `hoge berg´ van 9:2,9 (`op de weg´ — C) is een eenzame top, die feitelijk het gehele evangelielandschap beheerst. Op deze berg van de verheerlijking komen de wegen van Marcus´ evangelie tezamen. De concentrische opbouw wordt daarmee bevestigd. Door het evangelie van achteren naar voren te herlezen, ontvouwt zich ook een zinvol verband met de eerste berg-tekst. In Mar. 3:13 lezen we: `En hij (Jezus) ging de berg op en riep tot zich wie hij zelf wilde.´ De ervaringen van de Olijfberg en ook van de berg der verheerlijking (9:2 e.v) willen m.i. daarin mee gehoord worden: toen waren de leerlingen door vrees bevangen en hadden ze geen antwoord (vgl. 14:40 en 9:6), desondanks zijn zij door Jezus de berg opgeroepen om als gezondenen (apostelen!) te verkondigen en boze geesten te verdrijven (3:14-15). Deze berg blijkt voor de leerlingen dus voortdurend te hoog. Echter niet hun eigen vrezen en falen, maar `Jezus´ willen´ zal voor hen beslissend zijn. Resumerend kunnen we zeggen, dat juist `de berg´ in alle drie de hoofddelen (B, C, B´) geplaatst is en daarmee dus veel meer dan `de zee´ over het gehele evangelie verspreid ligt. Naar het einde toe wordt de betekenis steeds concreter: het kennen en volbrengen van de wil van de Vader. De eigenlijke climax van het evangelie is evenwel de weergave van de transfiguratie in Mar. 9:2 e.v. Op deze `hoge berg´ rust de wolk waaruit de Stem klinkt. Berg en Zee Tot besluit een tweetal teksten waaruit blijkt hoe Marcus de structuurelementen `zee´ en `berg´ in zijn evangelieverhaal ook op elkaar betrokken heeft. De horizontale en de verticale lijnen staan namelijk niet op zichzelf, maar vormen samen de dimensies van de evangelische ruimte. Zoals er in het eerste B-gedeelte (Galilea) `de berg van de roeping´ (3:13) is, zo is daar ook `de berg van het afscheid´. (6:45 e.v) `En terstond dwong hij zijn leerlingen om in het schip te gaan en vooruit te gaan naar de overkant, naar Bethsaïda, terwijl hij de schare van zich losmaakte. En nadat hij van hen afscheid genomen had, vertrok hij naar de berg om te bidden. Toen het reeds laat geworden was, was het schip midden op de zee en zelf was hij alleen op het land. En ziende hen worstelen om vooruit te komen....´ Terwijl de leerlingen `temidden van de (volkeren)zee´ zijn, is Jezus van hen heengegaan naar de berg om te bidden. Dit is een gebed met open ogen. Want vanaf de berg ziet Jezus zijn worstelende leerlingen. Zij verkeren ditmaal niet in acuut levensgevaar, maar kampen wel met onafgebroken tegenwind. Vanaf de berg komt Jezus als bemoedigende verschijning naar hen toe, `wandelend op de zee´. Zo worden de betekenisvelden van `zee´ en `berg´ door Marcus op elkaar betrokken. De verticale dimensie van het gebed (kennen van de wil van de Vader) en de horizontale dimensie van het apostolaat (op weg naar de volkerenzee) kruisen elkaar. Jezus zelf is het snijpunt. Tenslotte nog een enkele opmerking over de spreuk van Jezus die we aantreffen in Marcus 11:23: `Amen, ik zeg jullie, wie tot deze berg zegt: wordt opgenomen en in de zee geworpen en in zijn hart niet zal twijfelen maar gelooft, dat wat hij spreekt, gebeurt, het zal zo zijn.´ Ook deze tekst wint aan betekenis als `de zee´ gelezen wordt tegen de achtergrond van Marcus´ betrokkenheid op de volkerenwereld. Met `deze berg´ wordt hier naar de tempelberg verwezen. Zal deze door een zee van heidenen overspoeld worden en zo ten onder gaan? Wat het biddend geloof volgens Jezus echter voor ogen heeft, is niet de ondergang van `deze berg´, maar zijn verplaatsing. De berg van de openbaring komt temidden van de volkeren(zee) te staan. (zie ook Jes. 2:1-6). Dit is tevens de vervulling van de profetische belofte aangaande de tempel, welke volgens dezelfde perikoop namelijk bestemd is om `een bedehuis te heten voor alle volkeren´ (Mar. 11:17 / Jes. 56:7). Dit logion van Jezus heeft volgens mij dus geen negatieve maar juist positieve zin. De negatieve variant is al vermeld in Mar. 5:11-13. In een grote kudde (onreine) zwijnen die `op de berg gehoed worden´ vaart een legioen boze geesten en ze storten zichzelf in de diepte van de zee om voor altijd te verdwijnen. Dit ondergangsscenario van kwade machten is natuurlijk je reinste evangelische humor. Er zou over deze teksten nog meer te zeggen zijn, maar ik wil nu volstaan met de constatering, dat de plaatsbepalingen `zee´ en `berg de topografische structuur van het evangelie ondersteunen en bovendien ten opzichte van de kale geografie een aanzienlijke meerwaarde aan betekenis inbrengen. Daarmee raakt de topografische structuur direct aan de kernboodschap van dit evangelie. Noten
Afdrukken
| Vertaler onbekend
| bij Pinksteren
Laatste wijziging 8 Oct 2020 19:43:36 Reacties: nog geen reactie. Gebruik, als u bent ingelogd, b om te reageren. Andere vertalingen: Mar. 1,14-20 [Commentaar] geroepen of geronseld? Bijbelvertalingen: Mar. 1,1-13 [Evangelie] , Mar. 1,1-11 [Evangelie] Toen gebeurde het..., Mar. 1,14-20 [Evangelie] , Mar. 1,21-28 [Evangelie] , Mar. 1,29-39 [Evangelie] , Mar. 1,40-45 [Evangelie] Reiniging van een, Mar. 1,12-15 [Evangelie] , Mar. 1,14-20 [Evangelie] Roeping, Mar. 1,21-28 [Evangelie] , Mar. 1,29-39 [Evangelie] , Mar. 1,39-45 [Evangelie] , Mar. 1,12-15 [Evangelie] , Mar. 1,12-15 [Evangelie] , Mar. 1,29-39 [Evangelie] De eerste dag...., Mar. 1,40-45 [Evangelie] , Mar. 1,21-28 [Evangelie] , Mar. 1,1-11 [Evangelie] , Mar. 1,14-20 [Evangelie] , Mar. 1,21-28 [Evangelie] een dag in Kafarnaüm, Mar. 1,29-39 [Evangelie] Genezingen, Mar. 1,39-45 [Evangelie] Heftige reiniging, Mar. 1,9-15 [Evangelie]
Overige teksten: Hand. 2,1-13 [Evangelie] |