2e van de herfst, 28 september 2014
Genesis 12,9-20
Vertaling
9Abram brak op
en hij ging voort, telkens opbrekend, naar het zuiden.
10Er kwam honger in het land.
Abram daalde af naar Egypte
om daar als vreemdeling te verblijven
want de honger in het land was zwaar.
11Toen hij bijna in Egypte was aangekomen
zei hij tegen Sarai zijn vrouw:
Jawel, ik weet het:
Je bent een vrouw mooi om te zien.
12Als dan de Egyptenaren je zien, zullen ze zeggen: ´Dat is zijn vrouw!´
Dan zullen ze mij ombrengen en jou in leven laten.
13Zeg toch dat je mijn zuster bent, zodat het mij goed gaat vanwege jou.
Dan blijf ik in leven dankzij jou.
14Zodra Abram in Egypte aankwam
zagen de Egyptenaren dat die vrouw bijzonder mooi was.
15Nadat de hofbeambten haar hadden gezien
prezen ze haar aan bij Farao
en de vrouw werd opgenomen in het huis van Farao.
16Aan Abram deed hij goed om harentwil.
Hij kreeg kleinvee, runderen en ezels
knechten en dienstmaagden
ezelinnen en kamelen.
17Maar JHWH trof Farao met grote plagen1 en ook zijn huis
vanwege Sarai, de vrouw van Abram.
18Farao riep Abram bij zich en zei:
Wat heb je me daar gedaan!
Waarom heb je me niet duidelijk gemaakt dat ze je vrouw is!
19Waarom heb je gezegd: `Ze is mijn zuster´, zodat ik haar tot vrouw nam!
Welnu. Hier is je vrouw. Neem haar en ga!
20Farao gaf bevel aan mannen betreffende hem
en die lieten hem en zijn vrouw en al wat hem toebehoorde weggaan.
Noten
1 | De terminologie wijst op Abrams exodus. |
|