Vierde zondag na Epifanie, 30 januari 2011
1 Korintiërs 2,6-16
Vertaling
6Wel verkondigen wij wijsheid voor hen die daarvoor rijp zijn.
Niet een wijsheid van dit tijdsgewricht,
evenmin van de heersers van dit tijdsgewricht
die teniet gaan.
7Nee, wij verkondigen de in geheimenis verborgen wijsheid van God.
God heeft deze tevoren besloten, vóór de tijdsgewrichten,
tot onze heerlijkheid.
8Niemand van de heersers van dit tijdsgewricht heeft deze gekend.
Hadden ze die wel gekend, dan zouden zij de heer der heerlijkheid
niet gekruisigd hebben.
9Nee, het is zoals geschreven staat:
wat geen oog heeft gezien,
geen oor heeft gehoord
en in geen mensenhart is opgekomen,
wat God bereid heeft voor hen die hem liefhebben,
10dat heeft God voor ons onthuld door de geest.
De geest immers onderzoekt alles, zelfs de diepten van God.
11Want wie van de mensen weet wat des mensen is
dan de geest van de mens die in hem is?
Zo heeft ook niemand dat wat van God is gekend,
dan alleen de Geest van God.
12Wij hebben niet de geest van de wereld ontvangen,
maar de geest die uit God is opdat wij zouden weten
wat ons door God in genade is geschonken.
13Dat verkondigen wij ook,
niet met geleerde woorden van menselijke wijsheid,
maar met woorden die de geest leert.
Wij leggen de geestelijke dingen uit voor mensen
die zich door de geest laten leiden.
14Maar van nature is een mens niet ontvankelijk voor de dingen van Gods geest.
Dwaasheid is het voor hem.
Hij kan het ook niet verstaan, omdat het slechts op geestelijke wijze
te beoordelen is.
15Maar de geestelijke mens beoordeelt het alles,
zelf echter wordt hij door niemand beoordeeld.
16Want wie kent de gezindheid van de heer,
dat hij hem raad zou geven?
Maar wij hebben de gezindheid van Christus
|