Rubrieken
Agenda
De DM-Stichting
d Bijbelvertalingen Gesorteerd op:Bijbels d Exegeses Gesorteerd op:Bijbels Nieuws
d Links
Hoe kan ik ...
|
Goede Vrijdag, 2 april 2010
Lucas 22
Inleiding
de overlevering, het Pascha, de berg van de olijven, gevangen genomen, Petrus en de haan, de ondervraging
Vertaling
1Nu naderde het feest van de ongezuurde broden, Pascha genaamd.
2De overpriesters en Schriftgeleerden zochten hoe zij hem konden verwijderen, want zij vreesden het volk. 3De satan voer in Juda, bijgenaamd de man van Keriot1 , een uit de groep van de twaalven. 4Hij ging weg om te overleggen met de overpriesters en de plannenmakers, hoe hem aan hen over te leveren. 5Zij verheugden zich en kwamen overeen hem geld te geven. 6Hij was het daarmee eens en zocht een goede tijd om hem over te leveren aan hen buiten de menigte om. 7Zo kwam de dag van de ongezuurde broden waarop het Pascha wordt geofferd. 8Hij zond Petrus en Johannes uit met de woorden: Gaat en bereidt het Pascha opdat wij het eten. 9Zij zeiden tegen hem: Waar wil je dat wij het bereiden? 10Hij zei tegen hen: Zie! Wanneer jullie de stad in gaan, zal jullie een man tegenkomen die een waterkruik draagt. Volgt hem naar het huis waar hij naar binnen gaat. 11Dan zeg je tegen de heer des huizes: Waar is het gastenvertrek2 waar ik het Pascha eet met mijn leerlingen? 12Dan zal hij jullie een grote gestoffeerde3 bovenkamer wijzen, daar maak je het gereed. 13Toen ze gegaan waren, vonden zij het zoals hij hen had gezegd. Zij maakten het Pascha gereed. 14Het geschiedde dat het uur gekomen was en hij ging aanliggen en zijn apostelen met hem. 15Hij zei tegen hen: Met verlangen heb ik ernaar verlangd dit Pascha te eten met jullie voor mijn lijden. 16Want ik zeg jullie dat ik het niet meer zal eten totdat het vervuld wordt in het koningschap van God. 17Toen hij de beker had genomen en de dankzegging uitgesproken, zei hij: Neemt deze en deelt die onder elkaar, 18want ik zeg jullie, dat ik niet meer drink van nu af aan van wat de wijnstok voortbrengt, totdat het koningschap van God is gekomen. 19Toen hij een brood had genomen en de dankzegging uitgesproken, brak hij en gaf hen, met de woorden: Dit is mijn lichaam dat voor jullie wordt gegeven; doet dit tot mijn gedachtenis! 20De beker evenzo na het eten, met de woorden: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, dat voor jullie wordt vergoten. 21Ondertussen, zie! de hand van wie mij overlevert is met de mijne op tafel; 22omdat immers de zoon van de mens volgens het bepaalde heengaat. Ondertussen: wee die mens door wie hij wordt overgeleverd. 23Toen begonnen zij onder elkaar te discussiëren wie het toch kon zijn onder hen die dat van plan is te doen. 24Het geschiedde dat er zelfs na-ijver bij hen was, wie van hen meende de grootste te zijn. 25Toen zei hij tegen hen: De koning van de natiën heersen over hen en de machtigen van hen worden weldoeners genoemd. 26Jullie toch niet op een dergelijke manier? maar de grootste bij jullie moet als de jongste wezen en de leider als de bediende. 27Wie immers is groter: degene die aanligt of degene bedient? Niet wie aanligt? Ik ben in jullie midden de bediende. 28Maar jullie zijn degenen die het met mij hebben uitgehouden in mijn beproevingen 29Ik verleen jullie — zoals mijn vader mij heeft verleend — koningschap, 30opdat jullie zullen eten en drinken aan mijn tafel in mijn koningschap en gezeten zijn op tronen om over de twaalf stammen van Israël recht te spreken. 31Simon, Simon! Zie! De satan wil jullie zeven als tarwe. 32Ik heb voor jullie gebeden dat jullie vertrouwen je niet in de steek laat. En jij wanneer je bent omgekeerd, versterk je broeders. 33Hij zei hem: Met jou ben ik bereid zelfs de gevangenis, zelfs de dood in te gaan. 34Hij zei: Ik zeg je, Petrus, de haan zal vandaag niet gekraaid hebben, voordat je drie keer ontkend hebt mij te kennen. 35Hij zei hen: Toen ik jullie uitzond, zonder beurs, zonder tas, zonder sandalen, was er iets dat jullie misten? Zij zeiden: Niets. 36Hij zei hen: Maar nu, wie een beurs heeft: neem hem; evenzo een tas. Wie er geen heeft: hij verkoopt zijn mantel en koopt een zwaard! 37Want ik zeg jullie dat dit woord dat is geschreven aan mij vervuld zal worden, dat hij is gerekend onder de wettelozen4 . Want dat over mij heeft een einde. 38Toen zeiden zij: Heer, zie! Twee zwaarden. Hij zei hen: Dat is voldoende. 39Nadat hij naar buiten was gegaan, ging hij naar zijn gewoonte naar de berg van de olijven en ook de leerlingen volgden hem. 40Toen hij ter plaatse was gekomen, zei hij hen: Bidt dat jullie niet in verzoeking komen”. 41Zelf ging hij weg van hen, op een steenworp afstand. Nadat hij zijn knieën had gebogen, bad hij 42en zei: Vader, als jij wilt: laat deze beker aan mij voorbijgaan; alleen: niet mijn wil, maar de jouwe geschiede. 43[Hem verscheen een bode uit de hemel om hem kracht te geven 44Omdat hij in zielenstrijd raakte, bad hij nog meer ingespannen. Het geschiedde: zijn zweet viel als druppels bloed op de aarde]5 . 45Toen hij was opgestaan van zijn gebed en naar de leerlingen gegaan, vond hij hen slapend van verdriet. 46Hij zei hen: Wat slapen jullie? Sta op en bidt dat jullie niet verzoeking komen. 47Terwijl hij nog praatte, zie! Een menigte en hij die Juda werd genoemd ging hen vooruit en naderde Jezus om hem te kussen. 48Jezus nu zei hem: Judas, met een kus lever je de zoon van de mens over? 49Toen zij die om hem heen stonden, zagen wat er zou gebeuren, zeiden zij: Heer, als wij er eens met het zwaard op slaan? 50Eén van hen sloeg de dienaar van de overpriester en hij sloeg zijn rechter oor af. 51Maar Jezus antwoordde, hij zei: Laat dit toe. Toen hij het oor had aangeraakt, genas hij hem. 52Toen zei Jezus tegen degenen die hem aangegrepen hadden, overpriesters en hoofdlieden van de tempel en presbyters: Als tegen een misdadiger zijn jullie uitgetrokken met zwaarden en knuppels?! 53Terwijl ik dagelijks met jullie in de tempel was, hebben jullie je handen niet naar mij uitgestoken, maar dit is jullie uur en de volmacht van het duister. 54Toen zij hem gevangen genomen hadden, voerden zij hem weg en brachten hem op naar het huis van de overpriester. Petrus volgde van verre. 55Toen ze een vuur hadden aangelegd midden op de binnenplaats en bij elkaar zaten, was Petrus midden tussen hen gaan zitten. 56Toen een meisje hem zag zitten bij het vuur, en hem scherp aankeek, zei ze: 57Ook die was bij hem. Maar hij ontkende, hij zei: Ik ken hem niet, vrouw. 58Na een poosje toen een ander hem zag, zei die: Ook jij bent een van hen. 59Maar Petrus zei: Mens dat ben ik niet! Toen er een uurtje voorbij was, beweerde een ander, die zei: Waarachtig, ook deze was bij hem, hij is immers ook een Gallileeër. 60Maar Petrus zei: Mens, ik weet niet wat je zegt!” Meteen, terwijl hij nog praatte, kraaide de haan. 61Terwijl hij zich omdraaide keek de Heer naar Petrus. Toen herinnerde Petrus zich het woord van de heer, hoe hij hem heeft gezegd: Voordat de haan kraait, vandaag, heb je mij drie keer ontkend”. 62Hij ging naar buiten en huilde bitter. 63De mannen die hem vasthielden, speelden met hem door hem te slaan. 64Ze legden een doek over hem heen en vroegen hem, ze zeiden: Profeteer, wie is het die je slaat? 65Veel andere blasfemische dingen zeiden ze tegen hem. 66Toen het dan dag werd, vergaderde het presbyterium van het volk, overpriesters en Schriftgeleerden en zij voerden hem voor hun Sanhedrin 67en zeiden: Wanneer jij de gezalfde bent, zeg het ons dan. Maar hij zegt hen: Wanneer ik het jullie zou zeggen, zouden jullie mij toch niet vertrouwen. 68Wanneer ik het jullie zou vragen, zouden jullie mij toch niet antwoorden. 69Vanaf nu zal de zoon van de mens gezeten zijn aan de rechterhand van de macht van God. 70Toen zeiden allen: Ben jij dan de zoon van God? Hij zegt tegen hen: Jullie zeggen dat ik het ben”. 71Toen zeiden zij: Wat hebben nog aan getuigenis nodig? Zelf hebben we het immers uit zijn mond gehoord. Noten
Afdrukken
| vertaling door wiersma
| bij Goede Vrijdag
Laatste wijziging 5 Nov 2020 21:32:24 Reacties: nog geen reactie. Gebruik, als u bent ingelogd, b om te reageren.
Overige teksten: Hos. 6,1-6 [OT] |