Exodus 32,7-14

 


7
JHWH sprak tegen Mozes:
Ga, daal af want jouw volk,
dat je hebt doen opgaan uit het land Egypte, is verdorven.
8
Zij zijn al snel afgeweken van de weg die ik hen had aangewezen.
Zij hebben voor zichzelf een beeld van een stierkalf gemaakt
en zijn daarvoor neergeknield1 en hebben daarvoor slachtoffers gebracht.
Zij zeggen:
Dit is uw god Israël, die u heeft doen optrekken uit het land Egypte.
9
JHWH zei tegen Mozes:
Ik heb dit volk bekeken. Zie, het is hardnekkig.
10
Laat mij [begaan] en mijn toorn zal over hen ontbranden en hen verteren.
Maar jou zal ik tot een groot volk maken.
11
Mozes wilde JHWH, zijn god, milder stemmen en zei:
Waarom, JHWH, uw toorn ontbranden over uw volk
dat u met uw grote kracht en sterke arm hebt doen uittrekken uit het land Egypte?
12
Zou Egypte2 dan niet zeggen:
Met kwade bedoelingen heeft hij hen doen uittrekken,
om hen uit te moorden in de bergen
en hen af te maken,3 weg van de aardbodem.
Keer terug van uw brandende toorn en wees genadig over het kwaad van uw volk.
13
Breng in herinnering Abraham, Izak en Israël, uw dienaren,
om wie u heeft gezworen op u zelf toen u tot hen sprak:
Ik zal uw nageslacht talrijk maken als de sterren aan de hemel
en deze gehele aarde, waarvan ik heb gezegd [die] te geven aan uw nageslacht,
zullen zij voor eeuwig bezitten.”
14
En JHWH kreeg berouw over het kwaad
waarvan hij had gezegd dit zijn volk aan te doen4
 

Noten

  1. Lett. Hebben zich daarvoor diep gebogen↩︎
  2. Land en volk samen gezien als politieke macht, BDB. Een Egyptenaar wordt meestal aangeduid met מִצְרִי .↩︎
  3. Zie Gen. 18, 21 waar het zelfde werkwoord כָּלָה wordt gebruikt voor de beoogde vernietiging van de inwoners van Sodom.↩︎
  4. Zie ook het commentaar van Joep Dubbink bij Exegeses en zijn artikel in Amsterdamse Cahiers 33, Mozes als mediator, blz. 21 e.v. ↩︎
Scroll naar boven