Prediker 2,1-11

 


1
Ik1 zei in mijn hart:
Kom op, laat ik jou2 met vreugde beproeven en geniet van het goede
en zie, ook dit was vluchtigheid.
2
Over lachen zei ik: ‘Dom!’
en over vreugde: ‘Wat doet die ertoe?’
3
Ik bedacht in mijn hart
mijn lichaam te laven met de wijn
– en mijn hart had [samen] met de wijsheid de leiding –
en zotheid te omarmen
totdat ik zou zien
wat goed is voor de mensen om te doen onder de hemel,
het getal van de dagen van hun leven.
4
Mijn werken maakte ik groot:
ik bouwde huizen,
ik plantte wijngaarden.
5
Ik legde
tuinen en parken aan
en plantte daarin allerlei vruchtbomen.
6
Ik legde vijvers met water aan
om daaruit
een bos met opschietend geboomte3 te bevloeien.
7
Ik kocht dienstknechten en slavinnen
en ik had huisslaven4,
ook had ik bezit aan runderen en kleinvee, talrijker
dan allen die vóór mij in Jeruzalem waren.
8
Ik verzamelde ook zilver en goud,
een5 koningsvermogen en de districten,
ik verschafte mij zangers en zangeressen
en de geneugten der mensen: vrouw en vrouwen.6
9
En ik werd groter en vermeerderde
meer dan ieder die vóór mij was in Jeruzalem,
toch hield mijn wijsheid stand.
10
En al wat mijn ogen vroegen
ontzegde ik hun niet,
ik onthield mijn hart geen enkele vreugde.
Ja, mijn hart verheugde zich over al mijn gezwoeg
en dit was mijn deel van al mijn gezwoeg.
11
Toen wendde ik mij naar al mijn werken die mijn handen verricht hadden
en naar het gezwoeg waarmee ik mij al werkend afgezwoegd had,
maar zie: alles is vluchtigheid en najagen van wind:
en er is geen winst onder de zon.
 

Noten

  1. Vertaling Prediker 2,1-11: Societas Hebraica Amstelodamensis (voorpublicatie), bewerkt door Leo van den Bogaard. Z. ook de artikelen in Amsterdamse Cahiers 21 (Maastricht 2004), een nummer dat speciaal gewijd is aan Prediker.↩︎

  2. De Prediker spreekt hier tot zijn hart, d.w.z. zichzelf.↩︎

  3. Lett.: ‘een opschietend bos van bomen’.↩︎

  4. Hebr.: bene-bajit, (‘zonen van [het] huis’), vgl. Gen. 15:3: in het huis geboren slaven, met eigen rechten.↩︎

  5. Lett.: ‘en een vermogen van koningen’. Dit is voor tweeërlei uitleg vatbaar: in de eerste plaats dat de Prediker vier dingen verzameld had: zilver, goud, vermogen van koningen en districten. In de tweede plaats zou het ‘en (een vermogen …)’ kunnen worden opgevat als ‘en wel’ ‘te weten’ of ‘namelijk’. Dan zou de Prediker drie dingen verzameld hebben: (een koningsvermogen aan) zilver en goud en districten.↩︎

  6. Hebr.: sjida we-sjidot; de vertaling is onzeker. Het woord sjida komt alleen hier in de Bijbel voor.↩︎

Scroll naar boven